SHIFTPLAN
  • wat wij doen
  • hoe wij werken
  • wie wij zijn
  • Shift Enter
  • contact

De lange adem
​van de lemur

In het derde en laatste deel van het drieluik over de reis die medewerkers tijdens hun werkzame leven in de ploegendienst maken, staan we stil bij de intermediaire chronotypes. Dit zijn mensen die volgens de wetenschappelijke definitie het middelpunt van hun slaap tussen 4 en 5 uur ’s nachts hebben. Als je het hen zelf vraagt hebben intermediaire chronotypes geen voorkeur voor de ochtend of de avond: het is hen om het even. Het is een groep waar de wetenschap vrij weinig aandacht aan besteedt. Wellicht omdat zij eigenlijk te ‘normaal’ zijn. Op veel kenmerken scoren zij exact in het midden van de andere chronotypes. Dat wil niet zeggen dat intermediaire chronotypes geen specifieke kenmerken hebben. Eén van hun onderscheidende kwaliteiten is dat zij hun ritme eenvoudiger aan kunnen passen dan vroege en late chronotypes. Hierdoor zijn intermediaire types beter in staat om hun prestaties over de dag te spreiden.
Evenals bij de andere chronotypes kan een verklaring hiervoor deels in de eigen biologische klok worden gevonden. Intermediaire types hebben een natuurlijke slaap-waakritme dat zich rond de 24,2 uur begeeft.[1] Het kleine verschil met het normale etmaal betekent dat het intermediaire types weinig moeite kost bij het natuurlijke dag-nachtritme te blijven. Op die manier bekeken lijken ze erg op ochtendmensen. Tegelijkertijd zijn zij dankzij dit kleine verschil ook in staat om van de klok los te komen. Hierdoor kunnen zij ook op latere tijden actief willen als ze dat willen. In zekere zin heeft het intermediaire type wel iets weg van een lemur. Dit is een zoogdier dat op Madagascar leeft en zijn slaapritme aan kan passen als de omstandigheden daarom vragen.
 
The silent minority
De kenmerken van zijn biologische klok zorgen ervoor dat intermediaire chronotypes van alle chronotypes het meest stabiele slaappatroon in de dagdienst hebben. Op werkdagen ligt hun slaap gemiddeld rond de 7,5 uur en op vrije dagen rond de 8 uur. Het kleine verschil geeft aan dat intermediaire types zowel in het werk als hun vrije tijd goed in staat zijn een passend slaapritme te volgen.[2] De uitdaging voor de intermediaire types wordt groter als de veranderingen elkaar snel opvolgen. De reden is dat het verschil tussen de lengte van hun biologische klok en het normale etmaal maar zeer beperkt is. Het aanpassen aan een ander tijdstip om op te staan of te gaan slapen vraagt enige tijd om hiernaar toe te groeien. Het gevolg hiervan is dat het intermediaire type behoefte heeft aan gewenning.
In de gegevens uit onze eigen onderzoeken[3] behoort één van de vier medewerkers tot het intermediaire type. Dit aandeel verschilt behoorlijk per leeftijdscategorie. In de groep tussen 40 en 50 jaar zijn slechts één op de zeven een intermediair chronotype. In de categorieën daaromheen (30 tot 40 jaar en 50 tot 60 jaar) zijn dit maar liefst drie van de tien. Voor deze grote variatie valt wel een verklaring te geven. Voor veel mensen geldt dat zij bij het ouder worden een steeds vroeger chronotype worden. [4] Een deel van de groei komt voort uit de groep avondmensen die naar een intermediair type zijn opgeschoven. In de categorie van 50 jaar en ouder profiteert deze groep echter ook van het afhaken van de ochtendmensen uit de ploegendienst.
 
De allrounder wint
​Door zijn fysieke aanleg om zowel bij de ochtend als naar de avond toe te bewegen, blijkt het intermediaire type van alle chronotypes het meest geschikt om in ploegendienst te werken. Uit de gegevens van mijn onderzoeken blijkt dat over de verschillende diensten heen het intermediaire type met 6,9 uur gemiddeld het meeste slaapt. Het verschil met de avondmensen is echter niet bijzonder groot (0,1 uur). En er is nog altijd een behoorlijke afstand tot de gemiddelde slaaplengte in de dagdienst (7,5 uur). De meeste problemen met slapen zijn er rondom de ochtenddienst (6,6 uur gemiddeld), gevolgd door de nachtdienst (6,9 uur) en de middagdienst (7,3 uur). Opvallend is dat het intermediaire type bij méér nachtdiensten achter elkaar veel minder problemen met slapen kent dan de andere chronotypes. Terwijl de slaaplengte bij de anderen omlaag gaat, blijft deze bij het intermediaire type constant. Het verklaart waarom de fitheid in de nachtdienst op een ruime voldoende (7,2) uitkomt. Maar ook over alle dienstsoorten heen gekeken zijn de intermediaire types met een 7,3 gemiddeld positiever dan de avond- (6,6) en ochtendmensen (6,3).
Een onderscheid naar het aantal jaren in de ploegendienst laat iets opvallends zien. Zo slapen de intermediaire chronotypes met minstens 20 jaren in de ploegendienst met 7,1 uur gemiddeld bijna een half uur meer dan de intermediaire types met minder ploegenjaren. Hierbij moet worden bedacht dat door verschuivingen in het chronotype de samenstelling van de groep intermediaire types met de jaren verandert. De groep die al langer in de ploegendienst werkzaam is, is als gevolg van een langere slaap ook positiever over de eigen fitheid. Tijdens werkdagen beoordeelt men de fitheid met gemiddeld een 7,4, terwijl de groep die minder dan 20 jaar in de ploegendienst werkzaam is, deze met een 7,0 beoordeelt.
 
Langzame rotatie
​De resultaten laten zien dat intermediaire types, als gevolg van de instelling van hun biologische klok, het beste bestand zijn tegen het werken in de ploegendienst. Het is daarom ook niet vreemd dat zij van alle chronotypes het minst bezorgd zijn over hun houdbaarheid in de ploegendienst. Eén op de zeven intermediaire chronotypes geeft aan dat het lastig is om in het huidige rooster vitaal te blijven. Het verlangen om meer zeggenschap over het rooster te krijgen ligt hierdoor een stuk lager dan bij de andere chronotypes. Eén op de drie intermediaire types zou meer te zeggen willen hebben. Hetzelfde geldt voor de wens om ooit in deeltijd te willen werken, al ligt het aantal wel iets hoger.
Een voorwaarde om het werken in ploegendienst voor intermediaire chronotypes aantrekkelijker te maken is door hen niet te snel van dienst te laten wisselen. Intermediaire types hebben de voorkeur om minimaal vier dezelfde diensten achter elkaar te werken om zich zo aan het ritme aan te kunnen passen. De resultaten uit mijn onderzoeken laten zien dat intermediair types in een rooster met een langzame rotatie hun fitheid een stuk positiever beoordelen (7,5) dan zij die in een rooster met een snelle rotatie werken (7,0).
 
Het vergeten middenveld
Intermediaire chronotypes vormen van alle chronotypes de kleinste groep die in de ploegendienst werken. De wetenschap besteedt niet veel aandacht aan hen omdat zij in vergelijking met de vroege en late chronotypes altijd in het midden scoren. Omdat intermediaire types zich in elke dienstsoort wel kunnen redden, zullen zij zich niet snel over het rooster uiten. De flexibiliteit van hun biologische klok verklaart waarom zij niet bij verandering zijn gebaat. Terwijl de belangen van de vroege en late chronotypes vaak haaks op elkaar staan, zorgen de intermediaire chronotypes ervoor dat de boel bij elkaar blijft. Een nadere blik leert echter dat hun behoefte in feite haaks staat op dat van vroege en late chronotypes. Terwijl ochtend- en avondmensen beiden gebaat zijn bij een snelle rotatie, al is het bij de één om de nachtdienst en de ander om de ochtenddienst te doen. Terwijl intermediaire types zich beter voelen als zij meer diensten van dezelfde soort achter elkaar werken. In het compromis tussen de andere twee chronotypes dreigen zij al snel te worden vergeten.
Peter Hagesteijn

[1] Kalmbach, D.A.; Genetic basis of chronotype in humans: insights from three landmark GWAS; 2017
[2] Juda, M.; The importance of chronotype in shift work research; 2010
[3] Gebaseerd op de uitkomsten van vragenlijsten onder 240 medewerkers in 5 verschillende industriële organisaties, werkzaam in 2-, 3- en 5-ploegendienstroosters.
[4] Fischer, D. e.a.; Chronotypes in the US – Influence of age and sex; 2017
  • wat wij doen
  • hoe wij werken
  • wie wij zijn
  • Shift Enter
  • contact